De Maatschappij tot Nut van het algemeen:
- is een organisatie die werkzaam is ten algemene nutte;
- is een mensgerichte organisatie;
- streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing met een zo hoog mogelijk cultureel gehalte;
- ontplooit zijn activiteiten vooral in het verband van de aangesloten plaatselijke departementen (verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid).
Het Maatschappijbestuur stelt zich ten doel op landelijk niveau een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat en daarnaast de departementen te stimuleren om met hun activiteiten in de eigen omgeving een sociaal-maatschappelijke en educatieve functie te vervullen. De Maatschappij geef een (digitale) nieuwsbrief uit die driemaal per jaar verschijnt (opgeven kan hier en een overzicht van eerdere nieuwsbrieven vindt u hier) . Veel departementen spelen nog steeds alert in op - zonder politieke of kerkelijke binding - de plaatselijke maatschappelijke ontwikkelingen. De departementen ontplooien vanouds en ook nu nog educatieve activiteiten ten behoeve van de mensen in hun omgeving. Dat gebeurt in de vorm van lezingen, cursussen, educatieve excursies, cultuurreizen en andere culturele activiteiten, soms ook door middel van subsidiëring van activiteiten van andere organisaties. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen telt op dit moment ruim 70 plaatselijke departementen met in totaal ongeveer 7000 leden. Departementen en andere projecten / organisaties kunnen sinds 2012 subsidie aanvragen bij het NUTfonds (meer informatie)
Geschiedenis
[zie ook het AO-boekje ter ere van het 200-jarig bestaan van de Maatschappij].
Aan het eind van de achttiende eeuw was Nederland een kleine natie aan de rand van het grote Europa. Nederland werd gekenmerkt door zijn lokale en regionale vrijheid en onafhankelijkheid, gehandhaafd door handel en intellectuele vooruitstrevendheid. In de achttiende eeuw was het bepaald niet vanzelfsprekend, dat regeringen er waren ten behoeve van het volk, met als taak dienstbaar te zijn aan het algemeen welzijn van de bevolking. In tegendeel: het volk was er om de soevereinen te dienen. Het was in die tijd niet gebruikelijk en soms zelfs niet zonder gevaar om het tegendeel te beweren. Nederland kende in die tijd, en dat was revolutionair, een sfeer van vrijdenkers en democratie, een vrijzinnig-democratische humanitaire (patriottische) sfeer. Men streefde ernaar, en geloofde
- dat allen door betere educatie zouden kunnen delen in een wereld van vooruitgang;
- dat er door betere educatie een betere toekomst zou kunnen komen met welvaart en welzijn voor allen.
In die tijd bracht sociale betrokkenheid een predikant en enkele eenvoudige klein-stedelingen ertoe om een genootschap te stichten dat zich richtte op bevordering van het algemeen volksgeluk met name door initiatieven te nemen op het terrein van de volksontwikkeling. In de gesprekskring met leden uit Monnickendam en Edam opperde de doopsgezinde predikant te Monnickendam, Jan Nieuwenhuijzen, het - in de sfeer van de tijd passende - plan om een genootschap voor volksontwikkeling te stichten. Het doel was om mensen die daartoe zelf niet de mogelijkheid hadden, te helpen om kennis te verwerven door hen te voorzien van (school)boeken die in eenvoudige taal geschreven waren.

Dit initiatief werd concreet uitgewerkt door zijn zoon Martinus Nieuwenhuijzen, arts te Edam. Hij stelde voor om een genootschap te stichten met als doelstelling "de verbetering van het schoolwezen en de opvoeding der jeugd als de voornaamste grondslag ter vorming, verbetering en beschaving van den burger". Tijdens de op 16 november 1784 in de doopsgezinde pastorie te Edam gehouden oprichtingsvergadering werd deze doelstelling aanvaard. Besloten werd tot oprichting van een "Genoodschap van Konsten en Wetenschappen, onder de zinspreuk: Tot Nut van 't Algemeen".